Voordat u het apparaat met de toegangspuntmodus gebruikt

Als u het apparaat met de toegangspuntmodus wilt gebruiken, moet u eerst de naam van het toegangspunt van het apparaat en de beveiligingsinstelling opgeven.

Instellingsprocedure als u het apparaat met de toegangspuntmodus gebruikt

  1. Zorg dat het apparaat is ingeschakeld.

  2. Selecteer Instellen (Setup) op het scherm HOME.

    LCD en bedieningspaneel

  3. Selecteer Apparaatinstellingen (Device settings) en druk vervolgens op de knop OK.

  4. Selecteer met de knop OMHOOGOMLAAG de optie LAN-instellingen (LAN settings) en druk vervolgens op de knop OK.

  5. Selecteer met de knop OMHOOGOMLAAG de optie Andere instellingen (Other settings) en druk vervolgens op de knop OK.

  6. Selecteer met de knop OMHOOGOMLAAG de optie Instellingen toegangspuntmodus (Access point mode settings) en druk vervolgens op de knop OK.

    Het scherm voor het opgeven van de naam van het toegangspunt wordt weergegeven.

  7. Druk op de knop OK.

  8. Geef de naam van het toegangspunt op.

    Geef de naam van het toegangspunt op als u het apparaat als een toegangspunt gebruikt.

  9. Druk op de linker Functie (Function)-knop om het invoeren van de naam te voltooien.

  10. Druk op de linker Functie (Function)-knop om het opgeven van de naam te voltooien.

  11. Selecteer de beveiligingsinstelling met de knop OMHOOGOMLAAG en druk vervolgens op de knop OK.

    Uitschakelen (Disable)

    Hiermee voltooit u de instellingen voor het toegangspunt zonder de beveiligingsinstelling op te geven.

    WPA2-PSK (AES)

    Hiermee geeft u de beveiligingsinstelling op waarmee WPA2-PSK (AES) wordt toegepast. Ga door naar de volgende stap als het scherm voor het opgeven van de wachtwoordzin wordt weergegeven.

  12. Druk op de knop OK.

  13. Geef de wachtwoordzin op.

  14. Druk op de linker Functie (Function)-knop om het invoeren van de wachtwoordzin te voltooien.

  15. Druk op de linker Functie (Function)-knop om het opgeven van de wachtwoordzin te voltooien.

Voor meer informatie over afdrukken of scannen met de toegangspuntmodus:

Afdrukken met de toegangspuntmodus

Scannen met de toegangspuntmodus

Beperkingen bij het gebruik van de toegangspuntmodus

Als u het apparaat met de toegangspuntmodus gebruikt, moet u met het volgende rekening houden.

  • Er kunnen maximaal 5 externe apparaten (bijv. smartphone) met het apparaat worden verbonden.

  • Terwijl u het apparaat met de toegangspuntmodus gebruikt, kunt u de volgende bewerkingen niet uitvoeren.

    -Bewerkingen waarbij het bedieningspaneel van het apparaat wordt gebruikt (bijv. kopiƫren of scannen)

    -Bewerkingen die noodzakelijk zijn om het apparaat met internet te verbinden

    -De netwerkinstellingen van het apparaat wijzigen of de netwerkinstellingen weergeven